Corona-competitie
ma 30 mar 2020
Bij vrijwel iedereen thuis is er veel veranderd. Keukentafels en zolderkamers zijn omgebouwd tot kantoortuin. Laptops draaien overuren, de mijne produceert van tijd tot tijd zelfs een beetje rook (aan de achterkant). Kinderen zijn de hele dag thuis en hebben meer aandacht nodig dan anders. En we zijn afwisselend kalm, uit ons doen, ongeduldig, flink, geïrriteerd, futloos, hoopvol, moe en bezorgd. Er zijn veel verschillen, afhankelijk van hoe je thuissituatie precies is. Maar twee dingen delen we. We leven veel dichter op elkaar. En Jaap van Dissel is een huisvriend geworden.
Net als bijna iedereen bel ik deze weken veel. Elke dag heb ik zeker 10 kerkenraden of collega’s aan de telefoon. En twee zaken vallen daarbij op. Als eerste hoor ik van vrijwel iedereen dat de verbondenheid groeit. Ik noem het maar de Coronaparadox. Hoewel we elkaar fysiek niet kunnen ontmoeten, groeit de band. Dat zie je trouwens in de hele samenleving gebeuren.
Het tweede is: er is een enorme creativiteit gegroeid om datgene wat we altijd deden, nu op een andere manier te doen. Er zijn onlinediensten in alle soorten en maten. Er wordt pastoraal gebeld, geappt, gefacetimed, en zelfs ouderwetse brieven worden geschreven. Vergaderen doen we online. Zoom, Hangouts, Teams, iedereen leert in hoog tempo bij. Er zijn podcasts, vlogs, telefooncirkels en gemeenten die in de Goede Week samen vieren.
Ik ben er oprecht blij mee. Trots op een kerk die zichzelf opnieuw uitvindt. Maar soms merk ik ook iets anders. Ik hoor het van predikanten en kerkenraden. En ik merk het ook bij mezelf. Een zekere onrust, iets van opgejaagdheid. Want de een weet het nog mooier te bedenken dan de ander. Nóg creatiever, nóg leuker, nóg origineler. Hoezo crisis? Dit is juist een tijd die onvoorstelbaar veel kansen biedt!
Ik noem het maar een Corona-competitie. Want veel is weggevallen, maar niet onze competitiedrang. De Olympische Spelen gaan niet door, maar het motto van de Spelen staat in deze dagen fier overeind. Citius, altius, fortius. Sneller, hoger, sterker. Maar dan aan de kerkelijke keukentafel.
Laat er geen twijfel over bestaan: ik ben echt blij met alle initiatieven. Ze tonen een kerk die sterk is, en veerkrachtig. En er komt een energie vrij die we nauwelijks voor mogelijk hadden gehouden. Maar laten we er alsjeblieft geen wedstrijd van maken. Want dit is geen wedstrijd. Dit is een afschuwelijke situatie waar we samen in beland zijn. Een Lijdenstijd waarvan we allemaal het beste proberen te maken. Alle predikanten, elke kerkelijke werker, en iedere kerkenraad. Iedereen doet naar vermogen wat kan en wat in de gemeente die wij dienen nodig is. En dat is genoeg.
Ik zou nog meer willen zeggen, over Pasen en Opstanding. Want die komt, na de Lijdenstijd. We zúllen opstaan. Maar ik moet stoppen, want beneden roept iemand me.
Zo te horen is het Jaap van Dissel.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.