Twee pausen
vr 31 jan 2020
In de bioscopen draait de film ‘The two popes’ van de Braziliaanse regisseur Fernando Meirelles. Een fascinerende film over de huidige paus Franciscus en zijn voorganger Benedictus. Als die laatste aan het einde van zijn pontificaat zijn krachten voelt afnemen, ontbiedt hij Franciscus en geeft aan in hem zijn opvolger te zien. Beiden bekennen daarna aan elkaar hun zonden. Franciscus zijn controversiële rol in de Argentijnse dictatuur. En Benedictus de kennis die hij had van kindermisbruik en dat hij daartegen niets heeft gedaan. Tot slot eten ze samen pizza in de sacristie en wagen zelfs een kort dansje bij het afscheid.
Pure fictie natuurlijk. Maar de werkelijkheid is altijd nog gekker dan een film kan bedenken. Recent was er namelijk heel wat te doen om beide pausen. Nota bene op de dag dat ‘The two popes’ in drie categorieën werd genomineerd voor een Oscar, verscheen een boek van kardinaal Robert Sarah en Benedictus. In het boek 7 pagina’s tekst van Benedictus over het celibaat. De strekking is glashelder: onder alle omstandigheden moet de Rooms-Katholieke Kerk vasthouden aan het verplichte celibaat. En dat terwijl de huidige paus Franciscus net nadenkt over de vraag of de celibaatsregel in het Amazonegebied moet worden versoepeld omdat daar een enorm priestertekort is.
Bonje in Vaticaanstad was onvermijdelijk. Aanhangers van Franciscus vroegen zich luidkeels af waar Benedictus zich mee bemoeide. En de secretaris van Benedictus ontkende bij hoog en laag dat zijn baas wist dat zijn tekst in een boek van Sarah zou verschijnen. De achtergrond is natuurlijk dat niemand weet hoe dat moet, twee pausen.
Altijd ging er een dood, en kwam er daarna een opvolger. Maar Benedictus leeft en Franciscus is nu paus. En de eerste had de laatste weliswaar beloofd hem niet voor de voeten te lopen, maar ondertussen lijkt toch net dat te gebeuren. Nee twee pausen, dat is terra incognita.
Twee dominees, dat is geen onbekend gebied. Want in tegenstelling tot pausen hoeft een predikant niet te overlijden om een opvolger te krijgen. Het komt dus regelmatig voor dat een predikant met emeritaat gaat, in zijn oude gemeente blijft wonen, en een opvolger aan het werk ziet gaan. Vaak gaat dat goed. Heel vaak. Want er zijn veel verstandige dominees.
Maar er zijn helaas ook uitzonderingen. We kennen bijna allemaal verhalen van predikanten die hun opvolger wel degelijk voor de voeten lopen. Hier een bezoekje, daar een uitvaart, soms zelfs een gesprekskring. Voor de opvolger vervelend, voor de gemeente verwarrend.
De ‘Beroepscode en Gedragsregels’ (vastgesteld door de generale synode april 2012) is er klip en klaar over. Regel C7: ‘De predikant/kerkelijk werker neemt wanneer zijn/haar ambt of dienst in een gemeente is neergelegd, distantie in acht om diens opvolger ruimte te geven.’ Daar is geen woord Frans bij. Je bent niet onmisbaar. Als je verbintenis eindigt, eindigen ook je werkzaamheden. Je loopt je opvolger nooit voor de voeten. Glashelder. Daar hebben we geen film voor nodig. En ook geen paus. Laat staan twee pausen.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.