Ik spreek de vrouw na een dienst waarin ik gastvoorganger was. Bij de koffie verspilt ze geen tijd en vertelt ze in een paar welgekozen zinnen haar levensverhaal. Ze is nog niet oud, maar het is een leven waarin veel is misgegaan. Een verdrietige jeugd, een verslaving, meerdere huwelijken. Niets om trots op te zijn. En weinig om blij mee te zijn.
Toch kan ze het geloof niet loslaten. ‘Ik ben die overspelige vrouw, die in het midden van de kring wordt gezet. En iedereen kijkt op me neer. Maar Jezus schrijft met zijn vinger in het zand en zegt: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Dan gaan ze allemaal weg.’
Ze heeft gemengde gevoelens bij het verhaal. Het is mooi dat de belagers weggaan. Want al heeft ze veel verkeerd gedaan, anderen zijn heus niet beter. Dat weet ze wel. Maar de zonde blijft knagen, de verantwoordelijkheid voor wat ze deed. Ze draagt het mee, een leven lang.
Ik vertel haar over het leven van Johnny Cash. Hoe hij werd geboren in een gezin van arme katoenplukkers en opgroeide als gelovig kind. Zijn droom is gospelzanger worden, maar in het Arkansas van de jaren ’40 is voor dat soort onzin geen tijd. Er moet gewerkt worden.
Uiteindelijk komt hij toch terecht in de muziek, sticht een gezin en behaalt grote successen als countryzanger. Maar zoals het in die wereld wel vaker gaat, hij verliest alles aan drank, drugs en vrouwen. Uiteindelijk hertrouwt hij met June Carter, en zijn carrière neemt weer een vlucht. In zijn songs neemt Johnny het vaak op voor de verguisden van Amerika.
Toch blijkt succes ook nu vergankelijk, en grote televisieshows worden kleine zaaltjes. En weer daalt Johnny diep af. Maar in 2002 veert zijn carrière nog eenmaal op met het nummer Hurt. Johnny kijkt daarin terug op zijn leven, dat hij omschrijft als een ‘empire of dirt.’
Johnny Cash draagt dezelfde initialen als Jezus Christus, maar Johnny was voorwaar geen Jezus. Dat wist hij zelf beter dan wie ook. Toen een verslaggever hem echter aan het einde van zijn leven vroeg of hij ergens spijt van had, bleek hij zijn geloof niet verloren te hebben. Hij antwoordde: ‘God heeft mij vergeven. Nu ik mijzelf nog.’
De vrouw kijkt me aan. Ze zwijgt, maar ik zie in haar ogen dat ze begrijpt wat ik bedoel. Dan bekent ze dat ook zij een zwak heeft voor Johnny Cash, juist omdat hij altijd opkwam voor de zelfkant. Voor gevangenen, losers en andere outcasts. Voor de mannen ‘in the mud, the blood and the beer.’ En voor vrouwen als zij, in het midden van de kring.
De koffie is op, de zaal is leeg en samen lopen we naar buiten. ‘Weet je’, zegt ze, ‘het mooie van het geloof is dat het einde nooit het einde is. Er is altijd een nieuw begin. Ik dreig dat wel eens te vergeten. Maar God heeft mij inderdaad vergeven. Nu ik mezelf nog.’
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.