Dat ene woord
don 30 dec 2021
In de supermarkt stond ik ouderwets in de rij voor de kassa. Ik ben niet zo van dat zelfscannen, er is altijd wel iéts wat ik niet snap. De man voor mij was inmiddels aan de beurt en legde zijn boodschappen op de band. Een gewone man. Simon Carmiggelt zou hebben gezegd: vrouwen trouwen niet met zo’n man. Ze zijn er al mee getrouwd.
Toen we samen naar buiten liepen, zei de man zonder enige inleiding: ‘Ik gebruik dat woord niet meer, het komt mijn neus uit.’ Ik zat nog met mijn hoofd bij het zelfscannen, maar daar ging het niet over. Hij vervolgde: ‘Ik kijk geen nieuws meer. Het gaat al bijna twee jaar alleen maar over dat ene.’
Daarmee was duidelijk waarover we het hadden. En ik herken het wel. Elke dag rond half 4 worden de nieuwe cijfers bekend, en je kijkt toch even. De krant balanceert al sinds 2020 tussen hoop en vrees, en ik wankel mee. En de praattafels op de late avond kennen nog slechts één onderwerp. Het deprimeert me.
De man zette zijn mondkapje af. ‘Vooral mijn vrouw heeft er last van. Ze wordt er angstig van.’ Ik bedacht dat Carmiggelt nog maar weer eens gelijk had en ging er zo invoelend mogelijk bij staan. Hij zei: ‘Dus ik gebruik dat rotwoord niet meer. En dat zouden ze in het nieuwe jaar op tv ook moeten doen. Hier wordt niemand beter van.’
Ik kon het niet ontkennen, en deed dat ook niet. Er wordt veel gezegd, maar bijna niemand luistert. En ondertussen zijn veel mensen bang. De een voor het virus, de ander voor het vaccin. Terwijl de man op zijn fiets stapte, dacht ik aan een preek van Martin Luther King.
In die preek zegt MLK: ons probleem is dat wij angst te lijf willen zonder geloof. Nu is geloof geen verzekering tegen alles. Maar we hoeven niet bang te zijn, want de dood is niet het ultieme kwaad. Het ultieme kwaad is verkeren buiten Gods liefde. Daarom hing er op de deur van veel arme katoenplukkers in de VS een bordje. Daarop stond: ‘Angst klopte aan de deur. Geloof deed open. Maar er was niemand.’
De man was intussen weggefietst, we zwaaiden nog. Ik weet niet of Martin Luther King hem geholpen zou hebben. Maar met één ding hielp ik hem in ieder geval: ik had dat ene woord niet genoemd. En dat doe ik nu ook niet. Nee, ’s avonds thuis keken we geen nieuws. Er werd wel gebeld. Toen ik opendeed, was er natuurlijk niemand. Maar dat had u waarschijnlijk al gedacht.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.