Vakantie
ma 26 aug 2024
Halverwege onze fietstocht staat er een bankje langs de weg. Wij hebben net twee prachtige weken in Denemarken achter ons. En om weer een beetje te landen in eigen land verblijven we nog een dag of vijf op een camping in Twente. Overmorgen gaat het weer huiswaarts.
Het bankje staat net buiten Ootmarsum. Het landschap om ons heen is glooiend en oogverblindend. In Denemarken heeft onze lieve Heer zijn best gedaan, maar Twente was ook bepaald geen zondagsteek. Als we zitten, moet ik meteen denken aan Simon Carmiggelt.
Dat heeft alles te maken met het bankje. In veel van zijn Kronkels zat Carmiggelt immers op een bankje de wereld te beschouwen. Bij de bushalte, wachtend op wat komt. Bij de huisarts in de wachtkamer. Of midden in de stad, op een plein vol mensen.
In zijn vakanties ging Carmiggelt vaak naar een familiehotel in De Steeg, een dorpje op de Veluwezoom. Met zijn vrouw maakte hij dan wandelingen door het bos (‘het woud’), en ook die eindigden steevast op een bankje. Soms in het bos zelf, maar vaker met uitzicht op de IJssel. Gezeten op zo’n bankje gebeurde er dan vrijwel altijd iets wat een Kronkel waard was.
Op het bankje in Ootmarsum zeg ik dus tegen mijn vrouw: ‘Als Carmiggelt hier nu was, zou er iets gebeuren.’ Nauwelijks zijn deze woorden verklonken of we horen in de verte gepruttel. Korte tijd later passeren er 3 Tuktuks, alsof ons bankje niet in Twente maar in Bangkok staat. Een uitgelaten familie puilt uit alle Tuktuks en zwaait in het voorbijgaan uitbundig naar ons.
Even later klinkt er gepruttel van de andere kant. Achter een bocht komen er zes brommers vandaan. Ik tel vier Kreidlers en twee Zündapp’s , allemaal meer dan 40 jaar oud. Wij noemden ze vroeger buikschuivers. De bestuurders zijn zonder uitzondering mannen van mijn leeftijd, en ze kijken gelukzalig. Zelf was ik een Puchrijder, maar ik deel hun geluk.
Vakantie komt van het Latijnse woord vacare. Het betekent zoiets als vrij zijn, leeg zijn. En daar op dat bankje gebeurde iets wat alles met vakantie te maken heeft. Ik was vrij, ik was leeg. Er was niets anders dan alleen het moment. Niets anders dan de zachte welving van het landschap. Niets anders dan 3 Tuktuks en 6 brommers. Niets anders dan mijn vrouw en ik.
Stil was het niet, in de verte pruttelde er nog van alles na. Maar het hoeft buiten niet stil te zijn om van binnen stil te worden. En dat werd ik. Er was alleen maar de heimwee naar mijn Puch. De warmte van de middag. En de hand van mijn vrouw. Uiteindelijk zijn we natuurlijk toch een keer weer opgestaan en verder gefietst. Maar ik heb geen idee meer waarheen.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.