Wachten
ma 27 mei 2024
In Coronatijd schreef ik een column over vertraging. Ik leerde in die tijd vooral: als er niet veel meer kan, dan hoeft er opeens ook veel minder. Een les voor het leven. En ik sprak dus de hoop uit dat ik dat zou vasthouden. ‘Vertragen. Rust. Aandachtiger leven. En wachten.’
Drie jaar later moet ik tot de treurige slotsom komen dat er van die vrome wens maar weinig terecht is gekomen. Ik versnel eerder dan dat ik vertraag. Bij mij van binnen is het maar zelden rustig. Ik leef al helemaal niet aandachtiger. En wachten is het ergste dat ik ken.
Het verlangen is er nog altijd wel. Vermoedelijk daarom veer ik ook altijd op als ik iets lees over wachten. De bijna vergeten maar ongeëvenaarde Simon Carmiggelt beschreef eens hoe hij wachtte op de bus: ‘Ik hou van wachten. Je doet iets en toch niets.’ Dat is jaloersmakend.
En Herman Koch beschrijft in zijn meest recente roman ‘Ga je erover schrijven?’ zijn reactie als hij de diagnose prostaatkanker krijgt. Hij verzet zich niet. Hij gaat niet ‘het gevecht aan’. Geen gespierde taal of zelfbeklag. Hij licht zijn intimi in, en wacht rustig af. ‘Alles is nu goed. Eindelijk ben ik er. Ik ben hier en nergens anders.’ (…) ‘Ik wacht. Ik doe niets. Ik leef door.’
Niet alleen ik ben slecht in wachten, de kerk is het ook. Daarom schreef de Amerikaanse lutherse theoloog Andrew Root zijn boekje ‘Wachten op God’. De kerk is in crisis, schrijft hij, maar dat is niet erg. Sterker nog: zonder crisis kan de kerk helemaal geen kerk zijn.
Maar, zo betoogt Root, de crisis van de kerk is niet de krimp. Krimp is niet het probleem, maar een symptoom. De echte crisis is dat de kerk God is kwijtgeraakt, en zelf besmet is geraakt door de seculiere tijd waarin we leven. We signaleren krimp en onze reactie is: we moeten het tij keren en de kerk te redden! De illusie van de maakbaarheid.
Volgens Root kijken we teveel naar Handelingen 2. Na de gave van de Geest begint het daar te stromen en groeit de gemeente dagelijks. Een aantrekkelijk perspectief. Root wijst echter op Handelingen 1, waar Jezus zijn leerlingen vraagt in Jeruzalem te blijven en te wachten.
Dat is volgens Root dan ook de eerste taak van de kerk: wachten op God. Niet met de handen in de schoot lijdzaam toezien wat er van komt. Nee, wachten is bij Root altijd heel actief, en relationeel. We stellen ons open voor God door elkaar te dienen. En ondertussen wachten we op God. Op een God, die komt en die handelt.
Want dat was die andere les van Corona, maar ook die zijn we vergeten: wij hebben het allemaal niet in de hand. Niet of de bus van Carmiggelt komt. Niet of de kanker van Koch kan genezen. En niet of de kerk van gisteren er morgen nog is. Het enige dat we kunnen doen is wachten. Gelovig wachten, want dat ís wachten op God: je doet niets, en toch iets.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.