Kleine jongen
woe 28 apr 2021
Ik ben geboren in Den Haag. Tot ik zeven jaar was woonden wij in een nieuwbouwwijk. Die werd vanaf de jaren ’50 in hoog tempo uit de grond gestampt om de naoorlogse bevolkingsexplosie een huis te geven. In de hele wijk was alles nieuw. Het rook naar verf.
Op zondag liepen wij naar de ook al gloednieuwe Adventkerk aan de Hengelolaan. Pas veel later leerde ik dat die ontworpen is door de beroemde architect Karel Sijmons. Ook de ontwerper trouwens van de Adventskerk in Aerdenhout. En zijn magnum opus is de Thomaskerk in Amsterdam. Voor de kenners: hij bouwde ook het oude Hydepark. Maar dat alles terzijde.
Want ik liep dus aan de hand van mijn vader naar de kerk. Een veilig gevoel. Aan de overkant van de straat liepen minstens drie vriendjes, want van onze klas ging meer dan de helft naar de Adventkerk. Sommigen waren gereformeerd en gingen naar een andere kerk. Maar dat mocht ook, dat gaf niet.
Steevast liepen wij op zo’n zondag langs een aantal geparkeerde vrachtwagens. Ik herinner me een Scania-Vabis, een Bedford. Een Hanomag ook. Vergane merken, maar het waren wegkastelen. De immense banden groter dan ikzelf. En als ik omhoog keek, dan leek het dak van zo’n wagen tot in de hemel te reiken.
Ik ervoer zondagmorgen dan ook als eenheid. Eerst die vrachtwagens die de hemel raakten. Daarna de kerk en de zondagsschool, waar wij hoorden van een God die in de hemel woont. En ook deze Vader gaf je een hand. Alles klopte. Een veilig gevoel.
Het zal duidelijk zijn, ik denk met warmte terug aan deze lieve tijd. Toch besef ik natuurlijk: dat kinderlijke geloof van toen, dat is er niet meer. Na Den Haag volgden nog vijf woonplaatsen, een studie, meer dan 25 jaar predikantschap. En ook heel veel persoonlijks. En zo onderweg door het leven leer je: niet alles klopt. En dat verandert je geloof.
Toch wordt geloof niet per se minder. Ik merk juist het afgelopen jaar vol Corona hoe nodig ik het heb: een God aan wie ik mij mag toevertrouwen. Niet alleen Rutte en De Jonge. Kuipers en Gommers. Die ook, want in de kerk zijn we niet gek. Politiek en wetenschap zijn nodig.
Maar óók een God die naar mensen omziet. Een Vader die me een hand geeft. Ook als niet alles klopt. Juist dan.
Het is anders dan toen, natuurlijk. Maar eigenlijk ben ik ook nog steeds een kleine jongen.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.